In 2018 kwam er weer aandacht voor ‘The Negro Motorist Green Book’ van Victor Hugo Green nadat de film ‘Green Book’ op Netflix kwam, maar wat is het verhaal achter het boek en wat heeft het te maken met racisme in de Verenigde Staten?
The Negro Motorist Green Book was de naam van de reisgids die tussen 1936 en 1966 jaarlijks werd uitgegeven door Victor Hugo Green. Het boekje, dat in de volksmond The Green Book werd genoemd, stond vol adressen van hotels, tankstations en uitgaansgelegenheden in de Verenigde Staten waar Afro-Amerikanen welkom waren.
Echter, om ‘The Green Book’, diens effect en de tijdsgeest beter te kunnen begrijpen moeten we het eerst hebben over Jim Crow en de Jim Crow wetten (Jim Crow Laws).
Jim Crow-wetten
Jim Crow was de naam van een liedje en typetje: om precies te zijn was het een blanke artiest die zich schminkte als een Afro-Amerikaan en het liedje ‘Jump Jim Crow’ zong. De song werd in 1828 bedacht door de acteur Thomas D. ‘Daddy’ Rice (1808-1860) en zorgde ervoor dat met name blanke Amerikanen de term ‘Jim Crow’ overnamen en gebruikten als denigrerend epitethon voor ‘kleurlingen’.
Diens naam zou gegeven worden aan de Jim Crow-wetten, die van 1877 tot 1965 rassenscheiding afdwongen in het zuiden van de Verenigde Staten. De andere staten van de Verenigde Staten hadden vanaf het einde van de 19e eeuw wetten aangenomen die discriminatie in openbare accommodaties en bij het stemmen verbieden, maar in het zuiden van de Verenigde Staten was racisme wettelijk toegestaan. Dit was vooral bedoeld om de politieke en economische verworvenheden van de Afro-Amerikanen tijdens de zogenaamde Wederopbouwperiode (1867-1877) ongedaan te maken.
Deze periode bracht veel positieve veranderingen in het leven van Afrikaanse Amerikanen: het aantal zwarte kinderen op school steeg en ook het aantal zwarte kiezers (mannen) steeg van 0 in 1860 tot 700.000 in 1867. Maar toen het Congres in 1887 de federale troepen terugtrok uit de zuidelijke staten, betekende dit het einde van de Wederopbouw, verslechterden de omstandigheden snel voor de zwarten die daar woonden.
Toen zwarten naar de rechter stapten om te proberen gelijkheid en rechtvaardigheid terug te eisen, werden ze hardhandig afgewezen. In 1878 oordeelde het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten dat segregatie in het openbaar vervoer niet mocht worden verboden door staatswetgevers. De wetgevende macht van Louisiana drong ook aan op segregatie en nam in 1890 een wet aan die bepaalde dat “gescheiden maar gelijke” ruimtes voor zwarte en blanke passagiers in treinen wettig waren en dat overtreders een boete of gevangenisstraf konden krijgen.
Homer Plessy, een jonge schoenmaker die voor een achtste deel zwart en voor zeven achtste deel blank was, stapte op 7 juni 1892 in een treinwagon van de staat Louisiana. Gesteund door twee groepen die racisme bestreden, het Comite des Citoyens en de zwarte krant The Crusader, ging hij in de “White Only”(alleen voor blanken bestemde) treinwagon zitten en weigerde te bewegen toen hem dat werd gevraagd. Plessy werd onmiddellijk gevangen gezet. Homer Plessy en de groepen die hem steunden brachten hun zaak voor de plaatselijke rechter, beoordeeld door John Howard Ferguson, het Louisiana Supreme Court, en tenslotte voor het United States Supreme Court. Op het hoogste niveau werd de nu befaamde zaak Plessy vs. Ferguson op 18 mei 1896 in het voordeel van rechter Ferguson en de staat Louisiana beslist. Het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten oordeelde in Plessy v. Ferguson (1896) dat “gescheiden maar gelijke” accommodaties grondwettelijk waren, maar in de praktijk waren de voorzieningen voor zwarten verre van gelijk, meestal van mindere kwaliteit en ondergefinancierd. Met deze beslissing kregen de zuidelijke staten alle toestemming om elke resterende gelijkheid tussen de rassen te laten verdwijnen waardoor de Jim Crow-wetten tot stand konden komen.
De rassenscheiding was voelbaar in alle delen van de samenleving. Zo was het in staten zoals Alabama (Birmingham) verboden voor zwarten om te dineren in bepaalde restaurants waar alleen blanken werden toegelaten. Ook was entertainment, zoals een potje dammen met een blanke, niet toegestaan. In Zuid-Carolina waren er zelfs aparte trappen voor blanken en zwarten en mochten laatstgenoemden blanken niet inhalen tijdens het autorijden.



De Jim-Crow wetten en de daaruit voortvloeiende racistische acties jegens Afro-Amerikanen, zoals lynchpogingen door Ku Klux Klan leden, zorgden ervoor dat er steeds meer ‘kleurlingen’ naar de noordelijke staten van de VS emigreerden. Steeds meer Afro-Amerikanen werden vocaler en leiders zoals Martin Luther King en Malcolm X pleitten voor emancipatie en de afschaffing van deze institutionele discriminatie. Uiteindelijk zou in 1964 de Civil Rights Act (ingediend door John F. Kennedy) en in 1965 de Voting Rights Act tot stand komen waardoor er in ieder geval op papier een einde zou komen aan de wettelijk vastgelegde segregatie in de Amerikaanse samenleving.
The Negro Motorist Green Book
The Green Book werd uitgegeven in een rumoerige periode waarin Afro-Amerikanen nog altijd tegengewerkt werden, maar tegelijkertijd ook vocaler werden en steeds vaker de grenzen gingen opzoeken. Ondanks dat het bezit van auto’s onder Afro-Amerikanen, door toedoen van armoede en de Jim Crow-wetten, laag was, kocht de opkomende Afro-Amerikaanse middenklasse steeds vaker een auto. Daarmee was de kous niet af, want het werd onderweg geconfronteerd met allerlei gevaren waaronder weigering van toegang tot (weg)restaurants en motels, maar ook willekeurige arrestatie.



Als reactie daarop schreef Victor Hugo Green, een zwarte postbode, in 1936 dit boekje in de hoop dat Afro-Amerikanen die op pad moesten (denk aan entertainers en zakenmannen) zonder kleerscheuren een weg konden banen in de ‘Deep South’ van de VS. In The Negro Motorist Green Book reisgids stonden diensten en plaatsen die (relatief) vriendelijk waren voor Afro-Amerikanen zodat zogenaamde Sundown towns vermeden konden worden.
Om dergelijke problemen op lange reizen te vermijden, pakten Afro-Amerikanen vaak maaltijden in en vervoerden zij containers met benzine in hun auto’s. Zwarte automobilisten voelden zich ’s morgens ‘vrij’, maar aan het eind van de middag werden ze geconfronteerd met de realiteit, want waar moesten zij verblijven? Ze moesten ’s avonds vaak urenlang zoeken naar een onderkomen en namen soms hun toevlucht tot slapen op hooizolders of in hun eigen auto’s als ze niets konden vinden. Een alternatief, als dat beschikbaar was, was om van tevoren te regelen dat ze bij zwarte vrienden in steden langs hun route konden slapen. Dit betekende echter omwegen en het opgeven van de spontaniteit die voor velen een belangrijke aantrekkingskracht van het autorijden was.



De burgerrechtenleider John Lewis herinnerde zich hoe zijn familie zich voorbereidde op een reis in 1951: “Er zou geen restaurant zijn waar we konden stoppen totdat we ver uit het Zuiden waren, dus namen we ons restaurant mee in de auto. Stoppen om te tanken en naar het toilet te gaan, moest zorgvuldig gepland worden. Onze oom had deze reis al eerder gemaakt, en hij wist welke plaatsen onderweg “gekleurde” toiletten hadden en welke beter gewoon voorbij konden gaan. Onze kaart was gemarkeerd en onze route was zo gepland, door de afstanden tussen tankstations waar we veilig zouden kunnen stoppen.”
Victor Hugo Green’s reisgids was zodoende broodnodig. Zelf zei hij dat zijn doel was “de zwarte reiziger informatie te geven die hem zal behoeden voor moeilijkheden, verlegenheden en zijn reis aangenamer te maken”. Volgens een hoofdartikel geschreven door Novera C. Dashiell in de uitgave van 1956 van het Green Book, “kristalliseerde het idee zich uit toen niet alleen [Green] maar verscheidene vrienden en kennissen klaagden over de moeilijkheden die zij tegenkwamen; vaak werden pijnlijke verlegenheden geleden die een vakantie of zakenreis verpestten”.
Green vroeg zijn lezers om informatie te verstrekken “over de omstandigheden voor negroïde automobilisten, landschappelijke wonderen tijdens uw reizen, bezochte plaatsen van belang en korte verhalen over iemands ervaring met autorijden”. Hij bood een beloning van één dollar voor elk geaccepteerd verslag, wat hij in 1941 verhoogde tot vijf dollar. Hij verkreeg ook informatie van collega’s van de U.S. Postal Service, die “op hun routes rondvroegen” om geschikte openbare accommodaties te vinden. De Postal Service was en is een van de grootste werkgevers van Afro-Amerikanen, en haar werknemers waren ideaal gesitueerd om Green te informeren over welke plaatsen veilig en gastvrij waren voor Afro-Amerikaanse reizigers.
Het motto van het Groene Boekje, weergegeven op de voorkant, spoorde zwarte reizigers aan om “Uw Groene Boekje bij u te dragen – U kunt het nodig hebben”. Green merkte in 1940 op dat het Green Book zwarte Amerikanen “iets authentieks had gegeven om mee te reizen en het reizen voor de neger beter te maken”. Het belangrijkste doel was om nauwkeurige informatie te verstrekken over zwartvriendelijke accommodaties, maar de gids hielp ook het geld dat door toeristen werd uitgegeven binnen de zwarte gemeenschap te recirculeren.
Naast essentiële informatie over logementen, benzinestations en garages bevatte de gids details over vrijetijdsvoorzieningen die openstonden voor Afro-Amerikanen, waaronder schoonheidssalons, restaurants, nachtclubs en country clubs. Ze waren gerangschikt per staat en onderverdeeld per stad, met de naam en het adres van elk bedrijf. Tegen extra betaling konden bedrijven hun vermelding vetgedrukt laten weergeven of er een ster naast zetten om aan te geven dat ze “aanbevolen” waren. Veel van dergelijke zaken werden gerund door en voor Afro-Amerikanen en in sommige gevallen werden ze vernoemd naar prominente figuren uit de Afro-Amerikaanse geschiedenis, zoals de Carver, Lincoln en Booker T. Washington hotels. De staat New Mexico werd in het bijzonder aanbevolen als een plaats waar de meeste motels “gasten zouden verwelkomen op basis van ‘cash in plaats van kleur'”.
Invloed
Het Groene Boekje was een groot succes en werd gesponsord door een groot aantal bedrijven, waaronder de Afro-Amerikaanse kranten Call and Post uit Cleveland en de Louisville Leader uit Louisville. Ook Esso (later ExxonMobil) was sponsor, deels dankzij de inspanningen van een baanbrekende Afro-Amerikaanse Esso-verkoper, James “Billboard” Jackson. Bovendien liet Esso een op zwart gerichte marketingafdeling het Groene Boekje promoten als een middel voor Esso’s zwarte klanten om “verder te gaan met minder angst”.



De editie van 1949 bevatte een Esso-aanbeveling die de lezers vertelde: “Als vertegenwoordigers van de Esso Standard Oil Co, zijn wij verheugd het Groene Boekje aan te bevelen voor uw reisgemak. Houd er elk jaar een bij de hand en wanneer u uw reizen plant, laat Esso Touring Service u voorzien van kaarten en complete routes, en voor echt ‘Happy Motoring’ – gebruik Esso Products en Esso Service overal waar u het Esso-bord vindt.” Foto’s van enkele Afro-Amerikaanse ondernemers die eigenaar waren van Esso tankstations verschenen in de pagina’s van het Green Book.



Hoewel het Groene Boekje bedoeld was om het leven gemakkelijker te maken voor degenen die onder de Jim Crow-wetten leefden, keek de uitgever ervan uit naar een tijd waarin dergelijke gidsen niet langer nodig zouden zijn. Green schreef: “Er komt een dag in de nabije toekomst dat deze gids niet meer gepubliceerd hoeft te worden. Dat is wanneer wij als ras gelijke kansen en privileges zullen hebben in de Verenigde Staten. Het zal een grote dag voor ons zijn om deze publicatie op te schorten, want dan kunnen we gaan zoals we willen, en zonder schaamte.” Tegen het begin van de jaren zestig vroegen sommige leden van de gemeenschap zich af of de gids misschien onbedoeld Jim Crow-wetten ondersteunde door reizigers naar vriendelijke accommodaties te leiden.
Tegen het begin van de jaren 1960 begon het Green Book steeds minder gebruikt te worden . Dit, omdat zelfs vóór de goedkeuring van de Civil Rights Act van 1964, het Afro-Amerikaanse burgerrechtenactivisme toenam en de rassenscheiding in openbare voorzieningen afnam. Het Groene Boek van 1963 erkende dat het activisme van de burgerrechtenbeweging “de voor iedereen toegankelijke openbare accommodaties had uitgebreid”, maar het verdedigde de voortzetting van de vermelding van zwartvriendelijke bedrijven omdat “een gezin dat een vakantie plant, hoopt op een vakantie zonder spanningen en problemen”.
Het boek zou in 1967 een andere naam krijgen: het Travelers’ Green Book: 1966-67 International Edition: For Vacation Without Aggravation en zou de laatste zijn die werd gepubliceerd nadat de Civil Rights Act van 1964 de gids feitelijk overbodig maakte door rassendiscriminatie in openbare accommodaties te verbieden.
Don Shirley
Een van de mensen die het boek veelvuldig gebruikte was Don Shirley. Don Shirley (1927-2013) was een muzikant die drie studies voltooide, acht talen sprak en een eigen woning had boven Carnegie Hall. Tevens trad Shirley meermaals op in het Witte Huis en had hij nauwe banden met toenmalig president John F. Kennedy.
In de Netflix film ‘Green Book’ reizen Don Shirley en Tony Vallelonga (‘Tony Lip’), net zoals in het echt, naar het diepe zuiden en komen zij meermaals in aanraking met de politie en racistische burgers waardoor de muzikant en Vallelonga niet in hetzelfde hotel kunnen verblijven. Vallelonga maakt gebruikt van The Green Book om plekken uit te kiezen waar Shirley zonder problemen kan eten en verblijven zodat ze hun roadtrip kunnen voltooien.
Meer artikelen over Geschiedenis
De Challenger-ramp: desastreus ruimtevaartongeluk en het falen van NASA
De geschiedenis van de ruimtevaart is doorspekt met triomfen en tragedies, maar geen gebeurtenis illustreert de verwoestende impact van falen …
Het ontstaan en de betekenis van Black Friday en Cyber Monday
De gekte die bekend staan als Black Friday en Cyber Monday zijn tegenwoordig een integraal onderdeel van het jaarlijkse shoppen, …
België, Congo en de menselijke dierentuin uit Belgisch-Congo tijdens Expo ’58
Voor de wereldtentoonstelling van 1958 zette België een 'menselijke zoo' neer waar mensen uit Congo bezichtigd konden worden. Hieronder het …